Ook: sokke (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)
sok
Daor moej op sokken aachteran
Die hebt nog hiel wat in de olde sokke
As het laand aordig nat was, trukken wij de peerde een sok met stro an (Hijken)
strotrip
Hij reed mie zowat van de sokken
Wat een held op sokken
Hij praot mij neet van de sokken
Hij hef iene op sokken gaon laoten
Hij hef de sok op de kop kregen
Hie luup zuk de hakken van de sokken
Hij gung van de sokken
Hij löp as een bere op sokken
Hij pist nog liever in de sokken dan det hij een neie pot kocht
Hij zette de sokken der in
Wij trekt de sokken over de hakken
De tol luup op sokken
Hij lult je een gat in de sokken (Zuidlaren)
sul(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Wat een sok van een kerel. Het wief is baos (Roderwolde)