sok I de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: sokke (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. sok

    Daor moej op sokken aachteran

    Die hebt nog hiel wat in de olde sokke

    As het laand aordig nat was, trukken wij de peerde een sok met stro an (Hijken)

    strotrip

    Zie ook:
  2. Hij reed mie zowat van de sokken

    Wat een held op sokken

    Hij praot mij neet van de sokken

    Hij hef iene op sokken gaon laoten

    Hij hef de sok op de kop kregen

    Hie luup zuk de hakken van de sokken

    Hij gung van de sokken

    Hij löp as een bere op sokken

    Hij pist nog liever in de sokken dan det hij een neie pot kocht

    Hij zette de sokken der in

    Wij trekt de sokken over de hakken

    De tol luup op sokken

    Hij lult je een gat in de sokken (Zuidlaren)

    Zie ook:
  3. sul(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Wat een sok van een kerel. Het wief is baos (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...