soort -en, het
  1. soort

    Hondenhaor is een fien soort grös (Schoonebeek)

    Meestal trouwt soort bij soort

    Dat is een apart soort (Tweede Exloërmond)

    Dat peerd is mien soort niet, hij stiet mij te

    nauw (Elim)

    Dai hond was gain soort, zo te zain

    Dat soort volk steurt zuk nargens an (Sleen)

    Der zit gien soort in

    soortig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...