boerderij
Hij had een klein spillegien, mar hij hef een wat groter spil weerkocht (Sleen)
Der woonden een paar dikke boeren, de meesten harren het spil niet zo groot (Ruinerwold)
spel(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Pak dat spil mor van het kassie (Fluitenberg)
opzet(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Hij is het begunt, het is zien spil (Ruinen)
herrie, drukte(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
IJ kunt um kinder en hoender hiel wat spil kriegen (Sleen)
Ze hebt spil met mekaar (Beilen)
spul(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Een half onsien van dat zwore spil
Dat is nog spil, ...spul van mien moe (Sleen)
Hij zat goed in de spillen
spel
spul