splieten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. splijten

    De nagel is mij splutten (Padhuis)

    Aj borduren wilt, moej het gaoren eerst splieten (Hijken)

    Dat stuk holt wil niet splieten (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...