spoor, afdruk
Zie hebt hum nog niet te pakken, mor zie bint hum wel al op het spoor (Eext)
De inbrekers hebt een spoor achterlaoten (Emmen)
speur
treinrails
Ze gungen met lorries over het spoor (Hooghalen)
Zij woont in Emmen an het spoor (Sleen)
Ik mus veur het spoor wachten
trein
Ik kome mit het spoor (Ruinerwold)
Vrögger reisde ik mit het spoor altied darde klasse, dat gung harder
spoorwegen
Hij warkt bij het spoor (Hijken)