spot de
  1. spot, hoon

    IJ moet niet overaal de spot met drieven; het kan jezölf ok is een maol overkomen (Eext)

    Hij hef overal de spot met (Hijken)

    Ie lopen veur spot op straote (Meppel)

    Hij mag geern de spot mit een aander steken (Noordscheschut)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...