spranen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: sprannen (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. met moeite door iets komen

    Hie kun nog niet goed zwemmen, hie mus der nogal tegen spranen um an de aandere kaant te kommen (Sleen)

    IJ mussen ies weten hoe wij oes der deur spraand hebt (Zweelo)

    Wij hebt oes der deur sprand, mor wij hebt hiele moeilijke jaoren had (Ekehaar)

    Hij spraande hom er wel weer oet

    spraankeln

    Zie ook:
  2. spartelen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    As een schaop op de rugge komp, kan e sprannen, wat e wil; hie komp vanzölf niet weer in het èende (Oosterhesselen)

    Hie mus er tegen spranen um oet het water te kommen; hie was zowat verdrunken (Weerdinge)

    Zie ook:
  3. woelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie spraant in bedde (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...