spreiden werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: spraaiden, spraiden, spr(a)aiden (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. spreiden

    Der zit verschil tusken dizze beide geweren; de eein spreidt meer as de aander (Eext)

    Deur het spreiden van de hagel kan een jager met ien schot soms wal twei petrizen schieten (Exlo)

    Zij bint an het smietöpperties spreiden (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. aanbrengen van de eerste deklaag

    De rietdekkers spraaiden eerst de onderlaog over de latten (Norg)

    De eerste laog moej mooi spreiden (Mantinge)

    Zie ook:
  3. sproeien van een speen

    Disse koe hef twei pappen, die spreidt (Ruinerwold)

    spuuskern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...