spreken sterk, werkwoord, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: sprèken (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), sprekken

  1. spreken

    Hie sprek niet best, hie zit nog wal is wat te hottern (Exlo)

    Hij sprek nich geern in het openbaar (Nieuw Schoonebeek)

    Het hef mij het miest speten dat ik die kèrel niet spreuken hebbe (Westerbork)

    Ik bin slecht op hum te spreken (De Wijk)

    Het kapitaol sprek

    Dat sprek vanzölf (Sleen)

    Iederiene is slecht te spreken vanmorgen (Elim)

    proten

    Zie ook:
  2. vorderen

    Op iem. iets te spreken hebben

    *Spreken is zulver, zwiegen is gold (Buinen)

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...