spuiten sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. spuiten

    Je moet niet op de bloemen spuiten (Balloo)

    Ik heb de raomen nat spoten (Emmer Compascuum)

    De kiender speuten mekaar kletsnat (Broekhuizen)

    Der wordt vet in de nippel spoten (Buinen)

    Zie ook:
  2. een spuit geven

    In het algemien kunt zusters beter

    spuiten

    as dokters (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. bespuiten

    Wie meut de eerappels nog spuiten (Barger Oosterveld)

    Hie hef de auto vanneis spuiten laoten (Odoorn)

    Ie meut de plaanten even spuiten, aans verdreugt ze oe (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...