stemming -s, de
  1. stemming

    De stemming zat er good in (Pesse)

    Ik was heilemaol nich in de stemming um op visite te gaon (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. het stemmen

    De uutslag van de stemming kwamp op een groot bord te staon (Ruinerwold)

    Ik gao niet naor de stemming veur de ruilverkaveling (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...