steunen I overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. steunen

    Hie lop slecht, wij moet hum steunen (Sleen)

    Die mure, daor kuj mooi op steunen (Ruinen)

    Zie ook:
  2. Zij wilt zien veurstel graag steunen (Ruinerwold)

    Wij moet mekaar mar wat steunen in disse tied (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...