streng I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: strenge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), strenk (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. paardenstreng, touw tussen paard en trekhout

    Aj mor moffen an de strengen hadden, kregen de peerde gien kaole plekken (Anloo)

    Het pèerd is deur de strengen gaon

    Zie ook:
  2. Hij hef nog nooit gien strenge liek maakt

    Dat is zo'n krangkop

    daor kuj gien streng mit rechttrekken

    Jan hef nog een peerd in de strengen staon

    Hij houwt over de strenge

    Zie ook:
  3. streng garen

    Keunj mij ok èven een strenggie van dit rooie lettergaoren metnimmen (Hijken)

    Vief knip is ein streng en een knip is zestig omslaogen bai het spinnen (Roderwolde)

    Zie ook:
  4. snoer

    Ik heb hier nog een kral vunden van je streng, die gister breuken is (Gasselte)

    Zie ook:
  5. navelstreng

    De koe möt kalven, der hank al een hiel streng achter (Sleen)

    Mit de schere de pasgeboren keugies de strenk ofknippen (Havelte)

    Zie ook:
  6. bloedstreep(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Der zit gien streng in dat ei, het is niet bevrucht (Sleen)

    Zie ook:
  7. 'tak of spruit' van een rivier of stroom

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...