streupen overgankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: strèupen (Zuidwest-Drenthe Zuid), struppen (Midden-Drenthe), strupen (Zuidwest-Drenthe)

  1. stropen

    Aj an het streupen bint, vertelt de schreeuwakster je persies, as der onraod is (Eext)

    As ze joe eerder pakten mit streupen, kwamen ie veur het katon (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. (af)risten, afstropen

    Vrogger streupten ze de melle

    Wie waren an het bonen streupen (Roswinkel)

    Branekkels weurden streupt veur de zwienen (Weerdinge)

    Krödde strupen veur de zwienepot (Valthermond)

    De slachter streupte het vel der of (Oosterhesselen)

    Hij streupte het hemd over de kop (Sleen)

    Hij streupte de bukse van de kont (Nieuw Schoonebeek)

    Waor is Willem?

    In zien vel, as e niet streupt is (Meppel)

    Zie ook:
  3. melken tussen duim en twee vingers(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Eerst de pappen struppen (Nijeveen)

    Een goeie melker geet niet strupen (Wapserveen)

    Bai het naomelken even strupen (Roden)

    Bij korte spenen moej struppen (Wapserveen)

    strupken

    Zie ook:
  4. een strop worden

    Een lus weur wal ies in een touw leg; dat möch nich struppen (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...