strook de, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: stroke (Zuidwest-Drenthe), straoke (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. strook

    Het is te kort, zet er mar een strook bij an (Kerkenveld)

    De jonge boeren bennen wat roeg met het maaien; ze laoten nogal ies een strook staon (Peize)

    Hij wol der een strook grond van de buurman bie hebben (Barger Oosterveld)

    Een lange stroke laand (Ruinen)

    Zie ook:
  2. plooisel

    Pronkstarten Jante hadde ook al een straoke um de rok

    Een underrok mit een stroke (Elim)

    Bron: Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...