stroom stromen, de
  1. natuurlijke waterloop

    Het land is een bettien glooiend naor de stroom toe (Padhuis)

    Zie wilt nog stroom schouwen (Mantinge)

    Het Loodiep nuumt wij aaid de stroom (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. richting

    Tegen de stroom in lopen (Eext)

    Veur de stroom of meeien

    Tegen de stroom opmaaien

    Ie meut mit de stroom mitmeeien (Ruinen)

    Zie ook:
  3. stroom, elektriciteit

    De stroom is gister oetvallen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...