stuiter -s, de
  1. dikke (glazen of stenen, soms ijzeren) knikker

    Met een glaozen stuiter gungen ze vrouger wel knikkern (Vries)

    Een stuiter of botter was

    een dikke knikker um op de pot te schieten (Pesse)

    Ien stuiter ruilen veur vief knikkers? (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...