Ook: taine (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), tien, tene (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), toon (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), tiene (Zuidwest-Drenthe)
teen
Det oelkenbladtie op mien zwerende tie hef ok gien fitse hölpen (Zuidwolde)
Hij leup op de tenen deur het hoes
Ik heb kramp in de tone (Valthermond)
Ik moet mèerdern bij de hakke en mindern bij de teei
Bij de tei muj de sokke ummekeren (Noordscheschut)
Op mien klein teegie zit aaid een likdoorn (Beilen)
Het trök mij de tienen oet, zo schrök ik (Sleen)
Hij har de toon deur de sok (Roderwolde)
Hak op teen nemen
Hij hef liefzeer an de grote teen
Aj mar een dwars woord zegt, dan is e al op de tienen trapt
Hij leug, ie kunden het mit de tenen wel vulen (Pesse)