tirrig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: tirzig

Bron: Drentsche Volksalmanak & Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding & Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding
  1. kribbig, boos, kort aangebonden

    IJ moet aaid oppassen, wat aj zekt, want die man is bar tirrig (Oosterhesselen)

    Een tirrig kèreltien is drok op het wark, een tirrige mot wil niet liggen, een tirrige koe wil niet (Sleen)

    Zie ook:
  2. tierig, weelderig van planten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...