toegeven overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. toegeven

    Hol de kop er mar veur, nooit toegeven (Oosterhesselen)

    Ik mot tougeven, dat doe geliek hest (Barger Oosterveld)

    Aj non albeide wat toegeeft, dan bi'j zo bij mekaar

    Een beste kerel, dat mu'k hum toegeven (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. erop toegeven, extra geven bij een koop

    Ik mus honderd gulden tougeven (Roderwolde)

    Zeker reklame, ze hebt mij een half pond koekies toegeven (Weerdinge)

    Ik mout er op tougeven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...