toegeven
Hol de kop er mar veur, nooit toegeven (Oosterhesselen)
Ik mot tougeven, dat doe geliek hest (Barger Oosterveld)
Aj non albeide wat toegeeft, dan bi'j zo bij mekaar
Een beste kerel, dat mu'k hum toegeven (Hoogeveen)
erop toegeven, extra geven bij een koop
Ik mus honderd gulden tougeven (Roderwolde)
Zeker reklame, ze hebt mij een half pond koekies toegeven (Weerdinge)
Ik mout er op tougeven