toeholden onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. zich bevinden

    Waor zul heur wicht touholden? (Roden)

    Waor hest doe zo laank touholden? (Roswinkel)

    Door huil een nachtegaol toe

    Zie ook:
  2. omgaan met(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Waor aj bij bint, wor ie bij rekend; ie kunt overal niet bij toeholden (Hijken)

    Hou kunj daor met touholden? (Roden)

    Hie hul met de hoesholdster toe

    De olders wolden niet hebben dat het magien mit de bakkersknecht toehuld (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. toesteken, voorhouden(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie moet hum de vinger niet toeholden, want dan bet hij hum der of (Klazienaveen)

    Ik zal oe een snee stoete toeholden (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...