, onoverg
Zie ook:trillen
Nou moe'k eerst eten, ik tril op de bienen (Weerdinge)
Het hemd trilde hum veur het gat
Hie trilde as een rusch (Sleen)
De beinen trilden hum onder de kont (Barger Oosterveld)
rillen
Hij trilde van de kaolde (Emmer Erfscheidenveen)
'wol tot weven op rieten pijpjens gereed maken'
Zie ook: