umhokken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. in een ander hok doen

    Die bieste moew even umhokken vanaovend (Padhuis)

    Wij hebt de jonge motten even umhokt, wij wilt hum geern bij de bèer hebben (Sleen)

    Zie ook:
  2. in een ander huis gaan wonen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Of gaot ze misschien al wèer umhokken? Die kunt het nargens lang uutholden (Hijken)

    Zie ook:
  3. hokken opnieuw opzetten met de binnenkant naar buiten om de schoven beter te laten drogen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    As het een nattige tied is, moej de hokken op het laand umhokken, dan kan de wind de koppen beter dr (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...