umhusseln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. omtreuzelen, knoeiend bezig zijn

    IJ moet een beetien opschieten en niet langer umhusseln, aans kow nooit vort (Sleen)

    Hij husselde de heeil aovend wat in het schuurtie um (Eext)

    Hij kan de hele dag wal met zien speulgerak umhusseln (Hijken)

    Zie ook:
  2. over en door elkaar doen

    Ze waren met de kleerkaste an het umhusseln (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...