umkappen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. omkappen

    Je muggen tegenwoordig gien boom meer omkappen zunder een vergunning (Peize)

    Wij laot die wilg ook nog ummekappen (Ruinerwold)

    Die boom stiet oes in de weg, wij zult hum maor umkappen (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...