vaten overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vaoten (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), vatten (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), vatten II

  1. neerleggen en opstapelen van koren of hooi in een schuur

    In de schuur wordt vaat en op de miet wordt vlijd (Sleen)

    Do mus het niet zo schots en schieve vatten, mar mooi laoge veur laoge (Padhuis)

    Heui vaten en koren vaten kan gieneine beter as hij (Nieuw Schoonebeek)

    Ien mus schoten, de aander vaten en dan nog ien garven smieten (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...