vatten I overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. vatten, pakken(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Ik heb de koe al zo vaak bij de bol had, mar hie wil het niet vatten

    Hij vatte het knien bij de oren (Ruinerwold)

    Zulle wij der nog iene vatten?

    Zien va vatte hum in de krage (Beilen)

    Zie ook:
  2. begrijpen

    Hij vat het fiene van de zaak niet (Sleen)

    Dat kan ik nog niet vatten (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...