velen onbepaald, wijs
  1. , in

    kunnen velen

    Dat kun zij van hum wel velen (Zuidwolde)

    Zij kan niks velen

    Ik kan niet velen dat ze ien plaogt (Odoorn)

    Ik kan het best velen

    Ik kan best velen, as een aander een neie auto hef (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...