verbranden overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verbranden

    Dat most doe wieder van het vuur holden, anders verbrandt het (Barger Oosterveld)

    Even wat aolde pepieren verbranden (Hijken)

    De heile inboudel is verbraand (Roderwolde)

    Doe de kachel maor lös, dan za'k het verbranden (Borger)

    *Wie het gat verbraandt, mut op de blaoren zitten (Elim)

    Het eten verbraandt hum in het gat

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...