verlegen bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: verlègen (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. door lang liggen krachteloos

    Die ziede is verlegen

    Dat zakkie kalk is verlegen (Kerkenveld)

    Een verlegen nust met eier (Zwinderen)

    Dat is verlegen gras, der zit gien kleur meer op (Eext)

    Zie ook:
  2. bleu, schuchter, bedremmeld

    Dat kleine maagien van de buurvrouwe is aordig verlegen (Havelte)

    Ie mun hum niet altied uutlachen, hij wordt er verlègen van (Meppel)

    Ik weur met mijzölf verlegen, toen het zo störmde

    Dat mannegie is neit verlegen

    Hie kreeg een röt bij de boks in, wat was dat kèreltien verlegen

    Zie ook:
  3. behoefte hebbend aan

    Wij waren (dood)verlegen um een paar kan pietreulie (Oosterhesselen)

    Ik zit neug verlègen um wat spiekers (Fluitenberg)

    Die knuppel is ok altied met ondeugde verlegen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...