verroest bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, tussenwerpsel
  1. roestig

    Der stun nog een aolde verroeste fiets in de schuur (Sleen)

    Zie ook:
  2. (tw.) verdorie

    Verroest, door haar ik nich an dacht (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. erg

    Een verroest ondeugend varken (Stuifzand)

    Hij kan verroest hard lopen (Hoogeveen)

    Die verroeste jongen, zie bint verroeste ondeugend (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...