verroesten onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. verroesten

    De olde mesiene stund buten maor te verroesten (Dwingelo)

    Dat pakdraod verroest je, aj dat daor liggen laot (Eext)

    Zie ook:
  2. naar de pomp (of erger) lopen

    Kas um mij verroesten (Padhuis)

    Verroest toch, vent (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. schelen

    Het kan mij niks verroesten (Mantinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...