verslontern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verslonzen, verwaarlozen

    Ik heb de hiel jurk verslonterd

    Zij hebben heur bedrief hailemaol verslontern laoten (Zuidlaren)

    Daor verslontert de hiele boel (Padhuis)

    Hij verslontert der in

    verslonzen, versloddern, versloksen, versloffen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...