vervallen I bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. vervallen

    Hij woonde in een aold vervallen boerderijgie (Hijken)

    Zie ook:
  2. grauw, mager van gezicht

    Hij kik wat magerachtig en vervallen oet (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...