vervreten II overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. kapot vreten

    Dat ondier har alle mudse zakken vervreten (Hijken)

    De moezen hebt het pepier vervreten (Dwingelo)

    De jonge hond har de schonen vervreten (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...