verwachting
Ik heb daor gien hoge verwachting van (Gieten)
Ze hadden er een hoge verwachting van, maor het is op niks oetlopen (Zwinderen)
De verwachting is dat er veule an de vierdaagse mit zult doen (Havelte)
weersverwachting
Hej de verwachting veur mörgen nog heurd? (Erica)
in
in verwachting
Zij is in verwachting van hum (Hoogeveen)