verzoepen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. verzuipen

    Hij verzup zien hele weekloon (Hijken)

    Ze konden hom net redden, aanders was e verzopen (Een)

    Ik wil nog even wat pieren verzoepen

    Ze waren an het vel verzoepen

    Ze hebben jonge katties verzeupen

    Specie, die te nat is, is verzeupen (Sleen)

    De karbied in de fietselantièern was verzeupen

    Hij is zo nat as een verzeupen kat (Rolde)

    *Wat de ene verzup, hef de aander niet ekregen (Dwingelo)

    Snoeken verzoepen en kweken begraven is onbegunnen wark (Broekhuizen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...