vinden overgankelijk, sterk, werkwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: vienden (Zuidwest-Drenthe)

  1. vinden

    Ik kan naargens mien portemonee vinden (Anderen)

    De plaoten van oous schuurtie vönden wij weer midden op de es (Eext)

    Zie viendt altied wel wat van heur gading (Ruinerwold)

    Non hef e zien meerdere vunden (Oosterhesselen)

    Ze hemmen een oplössing vonden (Eelde)

    Ie konden der gien kop of starte an vienden (Meppel)

    Zie ook:
  2. van mening zijn, achten

    Ik viene, dat gef gien pas (Noordscheschut)

    Doe magst dat wal mooi vinden, mar ik vin het verschrikkelijk (Barger Oosterveld)

    Die hond van oe vien ik een raer mormel (Diever)

    Ik viene der niet veule an (Hoogeveen)

    Ik vun die jas te lang (Buinen)

    Wat zulden de aandern der van vienden

    Zie ook:
  3. overweg kunnen

    Zie kunt het niet zo best met mekaar vinden (Sleen)

    Hij kun het nog niet best vinden op zien neie stee

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...