vlim -men, dehet, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: vliem III, vliem (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), vlieme (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. scherp mesje, vlijm, o.m. gebruikt voor aderlaten

    Die koe was oplopen van de wind en toen kwam mien vao met de vlim (Sleen)

    As een koe niet drachtig wol worden, dan wuurd e aoderlaoten met een vlim (Padhuis)

    Het was zo scharp as een vliem (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. fijne tongpunt van een adder (zwz, dva). Volgens het volksgeloof hebben adders etc. een

    vlim

    Het vlimmegie kwam hum uut de bek (Noordscheschut)

    Hij stak mij het vlim in het enkel en speide het venien in het bloed

    Bron: J. J. Uilenberg Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...