volholden sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. volhouden

    Die vrouw bleef volholden dat het de waorheid was (Wapserveen)

    Dat wark kuj wal een hiele poze volholden (Coevorden)

    Ik kan het niet tegen hum volhoolden

    Zie huulden de hiele zaoterdag vol

    Hij holdt het bij hoge en lege vol (Dwingelo)

    In de leite kuj het het beste volhouden

    *Hangen kuj lange volholden, aj het touw maar um de boek doen (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...