vonder -s, dehet

Ook: vlonder

  1. vlonder

    Een vlonder was een plaank, die over de sloot lag en an die plaank zat een leuning (Eext)

    Ze harren 't vonder ofdraaid en der nich weer opdaon (Barger Compascuum)

    Ie hadden vrogger vonders, die waren lèvensgevaorlijk (Hollandscheveld)

    batting

    Allerhillingdonderdag/Doe de boer op het vonder lag/Ikke derbij/Hij derbij/Det was een mooie schilde (Broekhuizen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...