voren I overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vaoren (Zuidwest-Drenthe Zuid), voeren (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), voren II

  1. voeren, voer verstrekken

    Most die zwienen mondjesmaot vouern (Emmer Compascuum)

    De iemker hef tweei körf vol mooie kostiemen; zunder voren redt die het wel

    Wat een liederig zwientien, die is ok deur de tralies voord (Hijken)

    deur de reupe voord

    As goed voren niet kan, slecht voren kan vast niet, zee Ekhoes (Sleen)

    Wij hebt het vaoren daon, wij gaot èten (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...