vrouwtje
Dat vrouwgien van die boer, dat is een hiel lief vrouwgien (Sleen)
Dei kniene, is dat een mannegien of een vrouwgien? (Barger Oosterveld)
tegenstuk van het
mannegien
De helft van een pikpakknoop, die met dat gattien der in, is een vrouwgien (Weerdinge)
Bie een flens hej een mannegien en een vrouwgien (Barger Compascuum)