wakker bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. wakker

    Hij hef de slaop uut, hij is wakker (Beilen)

    Zie ook:
  2. uitgeslapen, bij de tijd(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij zug er knullig oet, maor hij is goed wakker (Dalen)

    *Slaopende honden kuj beter niet wakker maoken (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...