Ook: waankel (Zuidwest-Drenthe)
wankel
Hij hef een waankele gezondheid (Koekange)
Die ledder moej vastholden, die steet wankel (Drouwen)
onbestendig
Het is waankel weer, wij kriegt vast gien vörst (Zuidwolde)
Wij hadden van het jaor een wankel heuitied (Sleen)
*Ein kind is een wankel bezit (Een)