weider -s, de
  1. weilandverhuurder

    Iene die het laand verhuurt um de biest in te weiden is een weider (Odoorn)

    Een weider mest koenen en melkt niet (Dwingelo)

    De waiders hebben een goud jaor (Peize)

    Zie ook:
  2. vetweider

    Een weider is een (guste) koe, die emest wordt veur de slaacht (Dwingelo)

    Wij hadden 't veurjaor tweei weiders (Eext)

    vetweider

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...