wenk -en, de
  1. wenk

    Hij gaf mij een wenk, dat ik mij stilholden mus (Een)

    Hie wuur op zien wenken bediend (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. slaap(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Ik heb vannacht gien wenk in de ogen had (Mantinge)

    Ik kreeg gien wenk in de ogen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...