wild
Een wilde koe
Wild grös
Een wilde appelboom
Hij hef een gat in de knie evallen en nou gruit er wild vleis ien (Ruinerwold)
Wilde zwienen binnen hier nait (Emmer Compascuum)
Ik schrök mij wild (Rolde)
Dat metselwark wordt in wild verband metseld
onbeheerst
Det jonk kan toch zo wild tekeer gaon! (Koekange)
Doe toch niet zo wild, doe toch ies kalm an! (Oosterhesselen)
Het biest was glad wild worden (Stieltjeskanaal)
gek op
Ik bin niet zo wild van hönnig (Fluitenberg)
op hönnig (Barger Oosterveld)
Kuunstbloemen, daor bin ik niet wild van (Exlo)
onbebouwd, ongecultiveerd
Hie hef een wild bossien haor (Sleen)
Achter in het veld was het nog heilemaol wild (Barger Oosterveld)