wrak II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. slecht in elkaar zittend, zwak, ziek en versleten

    Dat hiele huus is maar een wrakke boel (Hoogeveen)

    Dat schot tussen de kalver is wrak en versleten (Westdorp)

    Koop door mor gain vlais, het is almaol wrak vai (Tweede Exloërmond)

    Die wrakke koe moew mar oprumen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...