Ook: zaachten (Zuidwest-Drenthe Noord)
genezen
Die zwerende vinger van mij zacht al aorig (Padhuis)
Dat is een lillijke glippe ewest, maor die zacht al mooi (Hoogeveen)
Die wonde zaacht good (Wapserveen)
As het kuken
oet de zwelle was, dan zachtte het weer (Barger Compascuum)